Onder de mensen die, vanwege de milieu- en klimaatcrisis, kritisch zijn op het kapitalisme, heb je twee stromingen. De ene valt goed te volgen en zegt eigenlijk hetzelfde als wat economen al heel lang zeggen. De andere daarentegen verkondigt onbegrijpelijke en misschien zelfs gevaarlijke ideeën.
Laten we met de eerste groep beginnen. Deze zegt: het probleem met het kapitalisme is dat bedrijven (en mensen) kosten kunnen afwentelen op de gemeenschap. De industrieel die zijn afvalwater niet zuivert kan goedkoper produceren dan zijn concurrent, omdat het waterschap voor de kosten opdraait. Voor dit probleem bestaat slechts één oplossing, en die heet De Overheid. De overheid moet een gelijk speelveld afdwingen, met wetgeving en handhaving. Of ze moet de afgewentelde kosten compenseren met belastingen en heffingen, en liefst ook de opbrengsten daarvan doorsluizen naar de mensen die er schade van lijden – in dit voorbeeld het waterschap.
Kortom, deze eerste stroming zegt dat we een sterke overheid nodig hebben, en krachtige internationale samenwerking, of op zijn minst internationale verdragen. Dan kunnen we ervoor zorgen dat “de markt” de werkelijke kosten en opbrengsten meetelt, en dan komt het allemaal wel goed. In dezelfde lijn zie ik de mensen die ervoor pleiten dat we het nationaal product netjes gaan meten, en de beweging binnen de accountancy die de financiële verantwoording door bedrijven op dezelfde manier wil herzien.
Voor de goede orde: dit is allemaal bekende economische wetenschap. We weten dit. Helaas vinden de machthebbers al veertig jaar lang dat de overheid zo klein mogelijk moet zijn. En internationale samenwerking, bijvoorbeeld in Europees verband, zit ook al in het verdomhoekje.
Dan de tweede stroming. De onbegrijpelijke. Aanhangers hiervan onderschrijven het bovenstaande ook wel, maar ze willen niet op de politiek wachten. Ze hebben hun hoop gevestigd op bewuste consumenten en bevlogen ondernemers. Ze strooien met termen als betekeniseconomie, donut-economie en circulaire economie alsof dit hippe dingen zijn waar een moderne ondernemer maar beter aan mee kan doen. Het vreemde hier is dat de bewuste consumenten en bevlogen ondernemers zich zullen moeten redden op hetzelfde speelveld als de gewetenloze concurrentie. Alsof je vijf volleyballers een ijshockeybaan opstuurt en zegt: “Succes jongens. Laat de wereld zien hoe het ook kan!”
In het verlengde hiervan ageert deze stroming ook tegen de kapitalistische “groeiverslaving”. Ongebreidelde groei heeft veel ecologische ellende gebracht, en daarom moeten we stoppen met groeien. Krimpen dus. Maar dat klinkt zo naar, dus we noemen het “degrowth”, in het Engels, of “ontgroeien” in het Nederlands. Dat is waarschijnlijk het meest bizarre idee van allemaal. Als je als bedrijf als enige “ontgroeit” ga je kopje onder of blijf je in het beste geval een hele kleine niche-speler. De wereld wordt er in ieder geval niet veel beter van. En hoe je collectief zou moeten krimpen, in een democratie – geen idee. De mens heeft de natuurlijke neiging zijn situatie te verbeteren, niet te verslechteren.
Laten we hopen dat het debat over de toekomst van economie en ecologie heel snel het niveau ontgroeit van “betekeniseconomie” en “degrowth”, zodat we ons kunnen richten op de hoognodige institutionele veranderingen.
De vraag is of de prikkels voor de eerste groep voldoende zijn om de marktwerking en ondernemerschap in goede banen te leiden. Met een groeiende wereldbevolking en een groei gebaseerd op schuldfinanciering zal ook de economische groei zelf in betere banen geleid moeten worden. Anders krijgt de Club van Rome met zijn grenzen aan de groei 50 jaar na dato alsnog gelijk. Dat is de boodschap van Kate Raworth met haar bandbreedte waarbinnen de wereldeconomie zich kan ontwikkelen. Circulaire economie vraagt ook om een afgedwongen herontwerp van producten, diensten en productielocaties, die niet of te langzaam door prikkels tot stand komt. Daarom moet een oude EZ beleidsnota van Ruud Lubbers uit het archief gelicht worden voor een derde categorie: selectieve groei.