Spijk is een prachtig Gronings wierdedorpje, vlak achter de dijk, tussen de Eemshaven en Delfzijl. Of er vlak voor, eigenlijk, vanaf de veilige kant gezien. Vroeger moet je vanaf de kerktoren Borkum hebben kunnen zien liggen, voordat de dijk op Deltahoogte werd gebracht. En voordat alle lelijkheid van Nederland tussen Spijk en de horizon werd samengebald: elektriciteitscentrales, windmolens, een chemiecomplex en hoogspanningsmasten zo ver het oog reikt.
Spijk ligt er in ieder geval nog, in tegenstelling tot Weiwerd, Heveskes en Oterdum, de drie dorpen aan de andere kant van Delfzijl die moesten wijken voor de industrialisatie.
Op het kerkhof van Spijk is de standenmaatschappij te zien die het Groningse platteland vroeger was. De grote marmeren platen van de boerenfamilies steken af tegen de eenvoudiger grafstenen van het gewone volk. De achternamen zijn verschillend; er werd niet getrouwd buiten de eigen klasse.
Spijk is, toeval of niet, ook de achternaam van de filmmaakster die zo’n tien jaar geleden twee documentaires maakte over dat “gewone volk”. Eén over de landarbeiders op het Hogeland en één over hun dochters, die als “dienstmeisjes voor dag en nacht” werkten. De korte versies staan nog op de website van VPRO’s Andere Tijden, waar ze indertijd zijn uitgezonden. Het zijn nuchtere registraties, die voornamelijk bestaan uit interviewfragmenten met de laatst nog levende “knechten” en “meisjes”. Er wordt geen oordeel uitgesproken, of het moest al zijn dat we het tegenwoordig gelukkig beter hebben. Maar het zijn schrijnende verhalen, over horigheid op het Groningse platteland die tot in de jaren veertig van de vorige eeuw geduurd heeft.
De herenboeren zijn niet de slechteriken in de verhalen. “Het was nu eenmaal zo,” zeggen de inmiddels hoogbejaarde ooggetuigen in de documentaires, zonder bitterheid. En daarmee hebben ze meer gelijk dan ze zich wellicht realiseren. Het was een wereld waarin je geboorte bepaalde wat je kon bereiken.
Het was ook een wereld waarin de overheid vooral zichtbaar was als belangenbehartiger van de rijken en machtigen, en niet als beschermer van de zwakkeren. Om het netjes te zeggen.
Tegenwoordig zijn het de boeren zelf die hard moeten werken voor weinig geld, en die uit protest de straat opgaan, zoals honderd jaar geleden hun knechten. De mechanisatie zorgde er na de oorlog voor dat boeren steeds minder knechten nodig hadden. Daarom waren er banen nodig, ook al omdat massale werkloosheid in het rode noorden toen, midden in de Koude Oorlog, als een serieus veiligheidsrisico werd gezien. En daarom zitten ze nu in Spijk met al die lelijkheid aan de horizon.
In het aardbevingsgebied, waar Spijk ook in ligt, is veel geld beschikbaar voor herstel en revitalisering. Voor veel bewoners voelt het alsof dat geld door een hele lange dunne slang moet, voordat het arriveert. En het lijkt wel of er allerlei ambtenaren, adviseurs en architecten eerst van moeten eten.
Er zijn mensen die de Groningers wantrouwend en achterdochtig vinden tegenover “Den Haag”. Ik vind het eigenlijk wel meevallen, gezien hun ervaringen in de afgelopen 150 jaar.
Dit stuk verscheen eerder in NoordZ, de maandelijkse ondernemersbijlage bij het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant.