Foto: Alex Kotliarskyi via Unsplash

“Kijk, ik vind dat deeltijdwerken ook onzin. Een week heeft 168 uur. Voltijd is, afhankelijk van de sector, 36 tot 40 uur. Ha, ondernemers en artsen maken makkelijk het dubbele! Maar nu richten we al onze morele pijlen, en inmiddels ook een voltijdbonus, op de mensen die de euvele moed hebben ervoor te kiezen 20 of 24 uur per week te werken? Waarom niet meteen doorpakken? Zo’n vrije zaterdag, die is toch volkomen uit de tijd? Vroeger had je de zaterdag nodig om te winkelen, en om te sporten als je geloof je verbood dat op zondag te doen. Maar geloven doet bijna niemand meer en winkelen kun je tegenwoordig altijd en overal. Een extra werkdag zou het arbeidsaanbod met twintig procent uitbreiden, ruim voldoende om alle 500.000 openstaande vacatures te vervullen. Weg met de personeelstekorten in de zorg, de bouw, het onderwijs. Het nationaal product zou in één klap met vijftig miljard euro groeien! Waar wachten we nog op?”

Er is veel mis met bovenstaand pleidooi, maar het allerbelangrijkste is: voor de meerderheid van de werkenden is er nauwelijks een meetbare relatie tussen het aantal gewerkte uren en de geleverde output. Sterker nog: van de meeste werkenden weten we helemaal niet hoeveel ze produceren. Wat is de productie van een politieagent, een verpleegkundige of een beleidsmedewerker? In het bedrijfsleven, zeker in de dienstensector, is bijna alle productie teamwerk. De waarde van een individuele bijdrage aan een advertentiecampagne, een computerprogramma of het kwartaalresultaat van een bank is lastig te bepalen; dat is ook een van de redenen dat prestatiebeloning meestal niet werkt.

Okay, zult u zeggen, maar zelfs als we niet weten wat iemand produceert, dan blijft toch overeind dat hij in meer uren meer kan produceren? Dat is nog maar de vraag. Burn out is de belangrijkste beroepsziekte van het moment. Vijftien tot twintig procent van de werknemers kampt met stressgerelateerde klachten op het werk. Het bijbehorende ziekteverzuim kost de werkgevers ruim drie miljard euro per jaar. Mensen meer uren laten werken zonder iets te veranderen aan de manier waarop we werken, dat is een recept voor ellende.

Helaas weten we nog niet zo heel veel over wat moderne kenniswerkers dan wél productiever maakt. Daarom blijven we sturen op wat we kunnen meten, als de dronkenlap die zijn fietssleuteltje onder de lantaarnpaal zoekt – niet omdat hij het daar verloren is, maar omdat het daar licht is. Meer uren zullen we maken! Voltijd werken, later met pensioen en, oh ja, na de middelbare school eerst maar eens een jaartje maatschappelijke dienstplicht, in plaats van backpacken door Azië.

De roep om meer arbeidsaanbod leidt, zoals altijd, af van waar het eigenlijk over zou moeten gaan: hoe krijgen we meer voor elkaar met minder inspanning? Daar is ruimte genoeg voor, vooral bij kenniswerkers. “Ons werk is stuk”, stelt Martijn Aslander in zijn nieuwste boek. “We noemen ons kenniswerkers, maar we doen maar wat.” Dat klopt. ICT, dat toch echt staat voor informatie- en communicatietechnologie, heeft er niet toe geleid dat we minder tijd kwijt zijn met vergaderen, overleggen, afstemmen en anderszins elkaar informeren. Integendeel. Zullen we daar eens beginnen? En wedden dat dat ook flink wat burn outs scheelt? Volgens mij hoeft dan niemand zijn vrije dagen op te geven.

Dit stuk verscheen eerder in NoordZ, de maandelijkse ondernemersbijlage bij het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant.