Onlangs werd de Quote 500, de jaarlijkse lijst van rijkste Nederlanders, weer gepubliceerd. Deze 500 bezitten samen ruim 250 miljard euro; gemiddeld een half miljard per persoon. Of per familie, want er staan veel families op de lijst, wat erop duidt dat de Nederlandse erfbelasting niet veel voorstelt. Een half miljard euro is 12.500 maal het modale Nederlandse jaarinkomen, dus zelfs voor een familie is dat voldoende om een paar eeuwen comfortabel van te leven. Van de 500 zijn er 52 die minstens het dubbele hebben en zich miljardair mogen noemen.
Wij economen weten ons niet goed raad met dergelijke superrijkdom. Aan de ene kant hebben we er geen problemen mee zolang het geld legaal verdiend is en er min of meer netjes belasting over wordt betaald. Ondernemers als Adriaan Mol (Mollie), Ali Niknam (Bunq) en Jitse Groen (Just Eat Takeaway) hebben een bedrijf opgezet en groot gemaakt, die bedrijven zijn nu veel waard en de aandelen van de oprichters dus ook. Prima.
Aan de andere kant vinden we eigenlijk dat elke miljardair een beleidsfout is. Als een ondernemer binnen de regels miljardair kan worden, dan kloppen de regels niet. Binnen een goed functionerende markt zorgt concurrentie ervoor dat niemand langdurig enorme winsten kan maken – dat is zo’n beetje de kern van het marktliberalisme. Daar komt bij dat miljardairs veel mogelijkheden hebben om regelgeving in hun voordeel bij te buigen – je komt er maar moeilijk weer vanaf, als samenleving.
Om het nog wat te compliceren: de meeste economen vinden “normale” rijkdom en ongelijkheid binnen een samenleving heel wenselijk, zeker als er een ondergrens wordt bewaakt. Zonder een beetje rijkdom is alles grauw en troosteloos, daar zijn genoeg historische voorbeelden van. Allerlei fijne producten, die voor rijke klanten worden ontwikkeld, komen later beschikbaar voor de massa. Rijke particulieren zijn ook enorm belangrijk als eerste investeerders in startende bedrijven. En het allerbelangrijkste: de drijvende kracht achter alle economische groei is de menselijke drang om vooruit te komen in het leven, dus dat moet je niet onmogelijk maken.
Kortom, wat je zou moeten willen is meer miljonairs, en minder miljardairs. Graag zou ik zien dat de PvdA, als die nog bestaat tenminste, dit als speerpunt in het volgende verkiezingsprogramma opneemt. Marcel van Dam, die als sociaaldemocraat hypocrisie werd verweten omdat hij op een riant landgoed woonde, placht te zeggen: “Het doel van de sociaaldemocratie is niet dat iedereen arm is, maar dat iedereen rijk is”. Joop den Uyl vond dat arbeiders recht hadden op een auto voor de deur. Eigen woningbezit, nog zo’n links speerpunt uit lang vervlogen tijden. De huidige linkse leiders vertellen ons alleen maar wat arbeiders niet meer mogen (vliegen, hout stoken, vlees eten, elkaar bloemen geven). Dat spreekt niet aan.
Meer miljonairs, minder miljardairs. Iedereen rijk, maar niet te. Ophouden met auto- en huizenbezitters pesten. Een progressieve erfbelasting, maar met een drempel van een paar miljoen – het gaat niet om die afbetaalde Vinex-woning, maar om de echte vermogens. Idem voor de vermogensbelasting.
Dat soort dingen. Maar genoeg gratis advies nu. Anders word ik nooit rijk.
Deze column verscheen eerder in NoordZ, de maandelijkse ondernemersbijlage bij het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant.
Goed verhaal