Foto: Markus Spiske via Unsplash. In werkelijkheid is het precies omgekeerd: hope is dope.

Net toen ik me begon te vervelen kwam er toch weer een nieuwe bocht in de achtbaan. Een looping misschien zelfs. We zullen zien. In ieder geval: mijn kanker gedraagt zich nu al zo lang zo netjes, dat de artsen gaan onderzoeken of ik in aanmerking kom voor een levertransplantatie. Dat is op zich niet iets om je enorm op te verheugen. Het is een zware operatie, er zijn geen garanties op een goed resultaat en er is ook nog een flinke kans dat het allemaal niet doorgaat. Als (als!) ik door de screening kom, kom ik alleen nog maar op de wachtlijst. Dan moet ik nog naar de top van de wachtlijst stijgen zonder dat mijn kanker al te rare dingen gaat doen. Want als ik zieker word stijg ik weliswaar op de ranglijst, maar stijgt ook de kans op uitzaaiing buiten de lever – en als dat gebeurt heeft een transplantatie natuurlijk geen zin meer.

Hoe lang het wachten duurt, hangt vooral af van hoeveel levers er beschikbaar komen. Een mens heeft slechts één lever, en je kunt niet zonder, dus transplantabele levers komen uitsluitend van jonge, gezonde, maar helaas toch overleden mensen. Gelukkig hebben we een kabinet dat weinig haast maakt met het verbieden van fatbikes of vuurwerk; dat geeft hoop.

Maar goed, eerst die screening dus. Een hele serie onderzoeken, waarvoor ik binnenkort een week word opgenomen. Want ze willen geen lever verkwisten aan iemand die de operatie waarschijnlijk niet zal doorstaan. Of die zeer binnenkort ergens anders aan zal overlijden. Logisch.

Wil ik dit? Heb ik er zin in?

Ik ben gewend aan het idee dat ik ongeneeslijk ziek ben. Dat ik dood ga. Ik heb er vrede mee.

En na zo’n transplantatie word ik niet “de oude”. Zelfs als alles goed gaat, blijf ik de rest van mijn leven patiënt. Maar ook daar heb ik inmiddels ervaring mee, en ik weet zeker dat het beter is dan dood zijn. Dus “er zin in hebben” is misschien een beetje overdreven, maar ik hoop enorm dat dit allemaal doorgaat.

Ik hoop. Ik hoop weer.